En dan nog iets [1]

Op het moment lees ik En dan nog iets van Paulien Cornelisse. Ik mag dan eindredacteur zijn, ik ben zeker geen taalpurist. Ik vind taal leuk, net als Paulien. Haar amusante analyses zetten me aan het denken. Vandaar dat ik daar een paar keer over wil schrijven. Te beginnen met de analyse van de woorden ‘mogen’ en ‘moeten’.

Zwemles. Iedere ouder weet wat dat betekent: je kind naar een zwembad brengen, helpen omkleden in plakkerige warmte met vieze chloorlucht en dan… wachten. Een uur lang. Efficiënt als ik ben, heb ik geprobeerd die tijd nuttig te besteden door mijn laptop mee te nemen, maar er is in het zwembad geen Wi-Fi en te veel afleiding.

Afleiding in de vorm van een man (type opschepper) die altijd het hoogste woord voert en een stel beppende moeders die praten over hun kinderen, perikelen op school en thuis, mopperen over het werk of roddelen over collega’s.

Vreselijke gesprekken
Een van de vrouwen vertelt dan bijvoorbeeld dat ze gisteren een ‘klepdag’ (?) had en daarom is ze vanochtend meteen begonnen met dweilen. Toen heeft ze dit gedaan en toen dat. Om elf uur was ze met alles klaar. En ze had zelfs geen koffie gedronken. Dat soort vreselijke gesprekken. Gesprekken die je helemaal niet wil horen, maar die wel fascinerend zijn qua taal.

En sinds ik me dat realiseer, geniet ik er wel weer van. Ik ga aan hun tafeltje zitten met mijn boek en doe alsof ik lees. Ondertussen volg ik de gesprekken. Mooie dingen hoor je dan, op taalgebied. Bijvoorbeeld een vrouw die zegt: ‘Och, ik mag niet klagen hoor, het gaat best aardig goed.’

Oké. Best aardig goed. Dat zegt natuurlijk helemaal niets. En je hoort tussen de regels door dat het eigenlijk helemaal niet goed gaat. Maar dat terzijde. Waar ik me vooral aan erger is de zin ‘ik mag niet klagen’. Ik vraag me dan altijd af: van wie niet? Van wie mag jij niet klagen? Je man? Je moeder? Kom op. Niemand zegt dat je niet mag klagen! Dus gebruik dan niet het woord ‘mogen’.

Mogen en moeten
Paulien heeft het in haar boek ook over ‘mogen’ (pagina 13: O, mag ik dat?). Zij verbaast zich erover dat het woord ‘mogen’ zo enorm in zwang in geraakt. Het gaat haar dan om het gebruik van zinnen als ‘U mag even de pas door de gleuf halen’, wat vagelijk obsceen klinkt, maar waarmee ‘moeten’ wordt bedoeld. Ook een vreemd gebruik van het het woord ‘mogen’ dus.

Terug naar de zwemles. ‘Moet je luisteren’, zegt de gesprekspartner van de mag-vrouw. ‘Je moet er wat voor over hebben.’ Moet. Je moet. Alweer vraag ik me af: van wie moet je dat? Of bedoelt ze hier eigenlijk ‘mogen’?

Zeg ik dat echt?!
Ik vind het een heerlijk boek van Paulien, maar ik heb ook lang getwijfeld of ik er aan zou beginnen. Na haar boek Taal is zeg maar echt mijn ding merkte ik namelijk dat ik bijna niet meer normaal naar iemand kon luisteren. Laat staan zelf praten. Want als je dan een zinsnede gebruikt waar zij iets over heeft geschreven, hoor je het jezelf zeggen en denk je: O nee, wat doe ik nou? Zeg maar. Zeg ik dat echt?!